Orang-utans (B1907)

Lombok

Over een smalle, kronkelige, steile weg met prachtige uitzichten over de bergen en de rijstvelden steken we Lombok door naar het zuiden. Overal zien we schoolkinderen in uniform, nu allemaal islamitisch. Zelfs de jongste meisjes hebben al een lange hoofddoek om. En overal worden grote, nieuwe moskeeën gebouwd, vaak met felgekleurde patronen die aan de Efteling doen denken. We hebben al ervaren dat niet bezuinigd wordt op de luidsprekers, soms wel acht op een enkele minaret. En om de investering er sneller uit te halen worden ze niet alleen gebruikt voor de oproep tot het gebed, maar ook voor het gebed zelf en de afsluiting. Het is ook duidelijk dat er geen budget meer was voor stemvorming van de imams.

We proberen te overnachten bij de enige homestay in een dorpje aan de kust, maar we kunnen net de draai in het smalle straatje niet maken met Dappere Dodo. Als we al helemaal terug willen rijden nar de hoofdweg vinden we het resort van Max en Noy. Het is nog niet geopend, maar waar we wel kunnen overnachten in Dappere Dodo.  Onderweg naar de westkust van Lombok bekijken we nog twee hindoetempels en overnachten op een openbaar recreatieterrein aan de kust.

Bali

Eten in Ubud: iedere keer een feest

Hoe dichter we bij Java komen des te georganiseerder worden de ferry’s. Om kwart voor negen zijn we bij de ferry naar Bali, die ieder uur vaart en om tien uur zijn we onderweg. Maar helaas, bij aankomst moeten we een uur wachten omdat een kapotte ferry een pier bezet houdt. In een gigantische tropische regenbui rijden we een kilometer of veertig langs een smalle, steile, kronkelige weg naar een plaats die in iOverlander staat, maar waar we niet passen. Tenslotte vinden net voor donker een plek bij een ander hotel. Het zwembad en diner met uitzicht op zee maken veel goed. Er is een mooie snorkelplek vijf kilometer verderop. We besluiten om er een dag te blijven om te snorkelen en te luieren aan het strand. Op de grote parkeerplaats met toilet en douche kunnen we overnachten. Zoals steeds in Indonesië heeft Dappere Dodo weer veel belangstelling. Indonesiërs blijven zich verbazen hoe iemand met een compleet huis rondrijdt.

Overal onderweg staan tempeltjes bij de huizen en ook een paar keer is er een optocht van mensen in traditionele kleding. We bezoeken Pura Besakih, de grootste en bekendste tempel van Bali. Om naar binnen te mogen moet je een sarong om hebben. Nadat we die gekocht hebben leidt een gids ons door het enorme complex. Daarna gaan we naar Pura Kehen, een kleinere maar verfijnde tempel en naar Kertga Gosah, een vroeger paleis. ‘s avonds gaan we naar de markt. Er worden volop de offertjes verkocht die overal voor de deuren staan. Ook is er een straat met kraampjes met allerlei soorten Indonesisch eten. Voor een paar euro eten we prima.

Ubud is het culturele centrum van Bali. Het verschil met ons eerste bezoek, 15 jaar geleden, is enorm. Overal souvenirwinkeltjes en restaurantjes en parkeren is moeilijker dan in Amsterdam. Via iOverlander vinden we een uitstekende plek om te overnachten: we gaan maar eens voor een bungalow met airco en tv in plaats van te kamperen. Het is in het centrum, maar toch net zo ver van de weg af dat het heel landelijk is, met uitzicht op de rijstvelden. Er is niet alleen een mooi gemeenschappelijk zwembad, maar we hebben zelfs een privézwembad (van anderhalf bij drie meter, maar toch…). We bezoeken het koninklijk paleis, een aantal tempels, ARMA, een kunstmuseum met de grote, gevarieerde verzameling van een particuliere familie en maken een wandeling door de rijstvelden. Heel snel als je uit Ubud bent wordt het rustiger, hoewel er zeker op het eerste stuk overal gebouwd wordt. ‘s avonds bezoeken we een traditionele Balinese dansvoorstelling. Iedere maaltijd is een feest.

Java

Naar de Bromo

Via de drukke wegen van zuidwest Bali worstelen we ons naar de ferry naar Java en daarna via drukke wegen naar een overnachtingsplaats. In plaats van de lieftallige hindoeïstische offertjes zijn we weer terug bij de concurrerende moskeeën. Als speciale attractie mogen de meest talentvolle, dat wil zeggen het valst zingende jongetjes ‘s avonds ook blèren door de luidsprekers. Door het hectische en soms tergend langzame verkeer van Java rijden we richting de Bromokrater bij één van de meest actieve vulkanen van Indonesië. Omdat we nog een flinke afstand te gaan hebben over Java en Kalimantan en ook niet weten hoe vlot de laatste ferry zal zijn, maken we wat vaart naar het westen. We moeten rekening gaan houden met de einddatum van ons visum. We vinden een kampeerplek op een terrein vlakbij de krater.

Om vier uur worden we gewekt door een ontzettend lawaai van motoren auto’s en mensen. We blijken op het verzamelpunt voor tripjes naar de krater te kamperen. Omdat we verder slapen kunnen vergeten staan we ook zelf maar op. Wanneer we klaar zijn om te vertrekken naar de krater blijkt dat we weer vaststaan tussen autootjes die nog wachten op klanten. Het is het totale gebrek aan organisatie, maar ook de serieuze hulp om het probleem op te lossen dat zo kenmerkend is voor Indonesië. Een half uur later worden de auto’s net zo lang heen en weer geschoven dat we toch weg kunnen. We hadden al uitgezocht dat we met onze vierwieldrive zelf via een steile helling  de krater in mochten rijden, maar toch proberen mannetjes ons tegen te houden. We zijn nog hard Indonesisch aan het studeren, maar helaas,  opeens begrijpen we zelfs Indonesische gebarentaal niet meer. Beneden aangekomen staan we als koekoeksjong tussen kleine 4WD’s, voornamelijk antieke Toyota’s FJ40 op een grote, volstrekt kale vlakte. Ook hier hebben we weer volop belangstelling van bewonderaars van Dappere Dodo en moeten we voortdurend met kleine Indonesiërs op de foto. De omgeving is prachtig. Toen we beneden kwamen hing er mist en zagen we geen enkele berg, maar langzamerhand komen de toppen tevoorschijn. Boven bij de krater is het helder en zien we de damp omhoog komen.

Na de afdaling van de Bromo vervolgen we de rit via een prachtige, nieuwe tolweg. Het betalen blijft een voortdurende uitdaging. Bij de eerste controle hebben we een chipkaartje gekregen, maar dat is na een rit leeg en we komen er niet achter hoe we het handig kunnen vullen. We zetten daarom regelmatig het hele verkeer vast als de slagboom van de tolpoortjes niet open wil. In plaats van boos te gaan toeteren wachten de Indonesiërs achter ons het allemaal rustig af; ook dat is zo kenmerkend voor het land.

De boot van Java naar Kalimantan kan gereserveerd worden. Er is een app in het Indonesisch om dat te doen, maar het lijkt veiliger om in Soerabaja bij het kantoor van rederij langs te gaan. Het blijkt dat ook daar boeking alleen met de app kan. Met drie medewerkers van het kantoor komen we er uiteindelijk uit (niet onverstandig dus dat we ons er zelf niet aan waagden). Wanneer we de boeking willen plaatsen krijgen we een melding dat de plaatsen niet meer beschikbaar zijn, maar na enig telefoneren wordt dat opgelost. We denken dat we er zijn, maar voor het betalen kunnen we alleen kiezen uit Indonesische banken en op het kantoor wordt geen contant geld of creditcard geaccepteerd. Jan gaat daarom naar de bank om te betalen. Na overleg van al het personeel van de bank en het invullen van formulieren blijkt de bank het niet op te kunnen lossen. Uiteindelijk betaalt Jan contant aan een andere klant van de bank die het geld vervolgens overmaakt naar de rekening van de rederij. Gedurende dit hele proces is de rij van andere klanten van de bank flink gegroeid, maar iedereen accepteert het wachten zonder een kik van ongenoegen.

In Yogyakarta komen we terecht bij een luxe bed and breakfast met een mooi zwembad. Met een glaasje wijn om kerstavond te vieren in de tropennacht op het balkon van onze kamer is het nog niet zo slecht. Midden in de nacht bellen we met de kinderen die bij elkaar zijn voor kerst. ‘s ochtends krijgen we een speciaal Indonesisch ontbijt en gaan daarna Yogyakarta in. We gaan naar de Kreton, het Waterpaleis en in de stromende regen de grote markt. Het vervoer gaat soepel met Grab, de Indonesische variant van Uber. Midden in de nacht is er een familie van zo’n 30 Indonesische toerististen na een hele dag rijden vanuit Jakarta in een grote bus aangekomen in ons hotel. Ze blijven een dag in Yokya en rijden dan weer terug. Ze koken hun eigen maaltijd en we worden uitgenodigd om ervan te proeven. Van wat er overblijft hebben we nog een uitstekend Indonesisch buffet.

Met twee fietsen van onze accommodatie maken we een tochtje in de buurt over weggetjes waar we met Dappere Dodo niet komen. Als we een probleem met een fiets hebben schieten weer direct mensen te hulp. We zien hoe rijst geplant wordt en hoe wajangpoppen, houten schalen en batik worden gemaakt. Het mooie, verfijnde houtsnijwerk van vijftien jaar geleden vinden we niet meer. Voor bijna elk huis hangen vogelkooien, maar in de lucht zien we alleen mussen.  ‘s middags besteed Jan een euro aan de kapper die er voor dat geld meer af knipt dan de Nederlandse kapper voor twintig keer zoveel.

Opnieuw in Yogya vinden we in een tweedehandsboekwinkel op de valreep een reisgids van Maleisië. Toen we uit Nederland weggingen waren we zo gefocusseerd op Australië dat we daar niet aan dachten. Daarna gaan we terug in een brommerriksja voor het buffetdiner en een prachtige dansvoorstelling van een klassiek Indonesisch verhaal.

Prambanan is de grootste hindoetempel van Indonesië. Het is vakantietijd in Indonesië en dat is te merken ook: het lijkt wel de Efteling op tweede Pinksterdag. We worden dan ook weer voortdurend aangesproken door mensen die vragen of ze met ons op de foto mogen. Wat een verschil met vijftien jaar geleden: toen fietsten we hier naartoe en hadden de plek voor onszelf. De grote parkeerplaats laat zien dat de middenklasse zich duidelijk ontwikkeld heeft. Als we iets verder gaan naar de laatste tempel van het complex, is het veel rustiger en hebben we het rijk bijna alleen. In verband met de drukte en omdat het weer gaat regenen zien we af van het plan om naar de Merapi, de grootste vulkaan van Indonesië te gaan.

Na 5 dagen nemen we afscheid van Arie en Willy van homestead Ada Waktu bij Yogya. Het is de langste tijd op één plek van onze hele Australiëreis zonder ergens op te wachten. Via twee oninteressante kunstmarktjes komen we In Mendit, vlakbij de Borubudur. Een overnachtingsplek blijkt nog niet mee te vallen: in verband met de vakanties zit alles helemaal vol en zelfs bij een hotel parkeren lukt niet. We overwegen al uit te wijken naar de parkeerplaats van een moskee met toilet als we met behulp van Indonesiërs die weer erg hun best doen om een oplossing te vinden bij een bedrijf komen dat rafting trips organiseert en een plek heeft. Dat blijkt de tuin van de beheerder te zijn. We hebben dan ook veel belangstelling en er wordt regelmatig iets te eten of te drinken gebracht.

We hoopten door heel vroeg bij de Borubudur te zijn er wat rustiger rond te kunnen lopen, maar dat is een illusie; blijkbaar dacht iedereen er zo over. Gelukkig gaan de meeste Indonesische bezoekers vooral naar boven om een selfie te maken, zodat de lagere, mooiste niveaus relatief rustig zijn. Na een kort bezoek aan een pottenbakkersdorpje rijden we door naar Semarang. We vinden daar een leuke plek en ontmoeten in het hotel Erik, een Belg die al lang in Indonesië woont,  en zijn partner Mia met wie we ‘s avonds gezellig gaan eten in de stad. Ze wijzen ons een pizzeria die op bestelling volkorenbrood bakt; die kans laten we niet schieten. Het oude centrum van Semarang staat nog vol met koloniale gebouwen, sommige als bouwval, andere prima onderhouden. Wanneer we net in het centrum aangekomen zijn verdwijnt plotseling al het autoverkeer van de straat. We denken even dat het is om ons vrij ruimte te geven, maar zien dan dat er een auto met gouden nummerbord nummer 1 geparkeerd staat met veel politie eromheen. Het blijkt dat Joko Widodo, de president van Indonesië, op bezoek is. De oudejaarsavond brengen we door op de hotelkamer. We horen vóór 12 uur wat knallen van vuurwerk en om 12 uur kunnen we vanaf het balkon op verschillende plekken vuurwerkshows zien. We maken het flesje wijn open dat we uit Bali hebben meegenomen om het nieuwe jaar te vieren. Op het Nederlandse nieuws lezen we dat er op oudejaarsdag 37 cm regen gevallen is in Jakarta. Er zijn tientallen doden, duizenden daklozen en een gigantische materiële schade. Het verbaast ons dat we daar in het guesthouse niets van meegekregen hebben, geen TV die aan staat, geen gasten of personeel die er merkbaar over praten.

Kalimantan

Tanjung Puting National Park

Na de gebruikelijke chaos in de haven vertrekken we van Semarang naar Kumai op Kalimantan. De boot heeft een ingang opzij, waardoor alle vrachtauto’s moeizaam binnenin de boot moeten draaien. Ook zit er een scharnierende knik in de oprit. Als er auto’s met weinig bodemvrijheid in moeten, wordt eerst ballast gepompt waardoor de boot een beetje schuin komt en de knik verdwijnt. We willen in Dappere Dodo slapen, maar een upgrade naar comfortabele stoelen lijkt toch wel prettig voor een trip van 26 uur. We verbazen ons dat er maar drie van deze stoelen bezet zijn, hoewel de tweede klas stoelen maar €5,80 meer kosten. Helaas is op het eerste stuk de zee nogal ruw, waardoor we veel korter van onze appeltaart en het versgebakken volkorenbrood genieten dan de bedoeling is. Later wordt het gelukkig kalmer. Op het nieuws zien we nu voortdurend de chaos en reddingsacties in Jakarta. Ondanks de warmte en het lawaai kiest Jan voor zijn eigen lange bed in de auto; Margriet slaapt in de stoel. We slapen beiden redelijk. We zitten nog bijna de hele dag op de boot die 2,5 uur te laat aankomt. We zijn als laatste op de boot gegaan, daarom kunnen we er nu als eerste uit. We hebben gezien bij het inladen dat je makkelijk een uur moet wachten als je achteraan staat. Even lijkt het alsof hier veel meer vogels zijn dan op de andere eilanden, want we horen volop gekwinkeleer wanneer we van boord gaan. Gefopt: er staan grote betonnen kolossen die gebruikt worden om zwaluwen vogelnestjes te laten maken die Chinezen in de soep stoppen. De vogelgeluiden worden afgespeeld om zwaluwen te lokken. Later zullen we door heel Kalimantan dit soort foeilelijke bouwwerken van beton of golfplaat zien.

Op een kelotok, een boot in koloniale luxe maken we een trip van drie dagen naar Tanjung Puting National Park, vooral om orang-oetans te zien. Het is best een grote boot alleen voor ons met een gids, een kapitein, een adjunct-kapitein en een kok. Ons is verteld dat we op het dek slapen; daar blijkt een tweepersoons bed te staan waar ‘s nachts een klamboe omheen gespannen wordt. Er leven ongeveer 6000 orang-oetans in het park. Het leefgebied is erg aangetast door de aanleg van palmolieplantages, daarom worden ze bijgevoerd. We hebben geluk met het weer: een uur voor we gaan lopen barst een geweldige tropische regenbui los, maar het is droog als we vertrekken. We zien de orang-oetans bij het pad richting voederplaats al door de bomen slingeren. Als mannen met twee grote zakken bananen en rambutan aankomen laten ze zich voorzichtig op het voederplateau zakken. Vooral het beest met een tweeling is prachtig. Nadat we ook nog naar de proboscis-apen die over grote afstanden door de bomen slingeren gekeken hebben en

een nachtsafari gemaakt hebben wordt in de boot een candlelight dinner geserveerd. De boot heeft aangelegd in de buurt van een dorpje op de rand van het park, zodat we zelfs in de jungle de oproep tot gebed niet hoeven te missen. In de ochtend gaan we weer naar een Orang-oetanvoederplaats. Het is prachtig om de acrobatentoeren te zien bij aankomst en vertrek en het verschil in gedrag tussen de beesten. We varen over een smallere zijrivier verder het park in naar de derde voederplaats. Hier komen maar drie beesten opdagen, waarschijnlijk omdat ze meer voer in de jungle vinden. Ook nu hebben we geluk met weer: het barst los als we net op de boot terug zijn. ‘s avonds zien we een uil en kikkers tijdens de nachtsafari.

Op de laatste dag van onze trip Tanjung Putin National Park planten we eerst een boom bij een herstelproject van het oerwoud. Het gaat om gebied dat afgebrand is door jagers. Daarna maken we een wandeling door een dorpje aan de rivier.  Zelfs in het park hebben we maar drie vogels gezien: en uil, een specht en een ijsvogel. En behalve apen en zwijnen waren er nauwelijks andere zoogdieren gezien. We zien wel op de terugtocht op de valreep nog wel een krokodil.

 Het eerste stuk door het vlakke land gaat langs een eindeloze hoeveelheid palmolieplantages, in de bergen noordelijker is meer jungle. De weg is relatief goed en rustig, het beste van Indonesië tot nu toe. Aan een zandpad kamperen we wild, bijna voor het eerst in Indonesië. Zonder enige aankondiging gaan we de evenaar over. De laatste Indonesische overnachting is op de parkeerplaats van een hotel vlak voor de grens. De familie van het hotel is alleraardigst: we kunnen toilet en mandi gebruiken en betaling wordt niet geaccepteerd. De gastvrouw nodigt ons uit om samen met de familie te lunchen. Zoals gebruikelijk weer een prima maaltijd. Rondom een kleed op de grond zittend proberen we in een mengsel van Engels en Indonesisch te communiceren. Het komt bij ons allemaal uit de tenen maar omdat de gastvrouw kleiner is gaat het Engels net iets beter.

Afscheid van Indonesië

Na bijna twee maanden nemen we afscheid van Indonesië. Overal vonden we vriendelijke, hartelijke, behulpzame en geïnteresseerde mensen. We hebben een grote afwisseling mee mogen maken: de traditionele dorpen op Timor, het snorkelen bij Komodo, de cultuur van Ubud en Yogya en de Orang-oetans in Tarjung Puting. De wegen en ferry’s waren soms een uitdaging, maar al met al is de eilanden-hink-stap-sprong naar omstandigheden vlot verlopen. En wat ontbrak aan organisatie werd gecompenseerd met inspanning van iedereen in de buurt om toch een oplossing te vinden.

Op weg in Azië (B1906)

Onze route

Oost Timor

Verassing…

De boot met Dappere Dodo is op vrijdagavond in Dili aangekomen maar kan de haven niet in omdat er nog een andere schip ligt. Als we zondagochtend naar de haven gaan zien we de boot met onze container die voor anker lag de haven invaren. ‘s middags is de container van de boot af is en ligt aan wal opgestapeld. Op maandagochtend wordt Dappere Dodo vrijgegeven. We worden opgewacht bij de haven en snel overal doorheen geleid. Aan het einde ontstaat natuurlijk nog even een kakofonie tussen douanemedewerkers welke papieren gestempeld moeten worden, maar binnen een uur staan we buiten. Al met al zijn we Dappere Dodo twaalf dagen kwijt geweest; het veel erger kunnen zijn. ‘s middags liggen onze visa voor twee maanden Indonesië klaar. We besteden de dag verder aan het inruimen en optuigen van de auto. Samen met de huisbaas van onze Airbnb vullen we na veel gepruts met afschietende slangen en aansluitnippels de gastanks.

Bij ons vertrek de volgende dag komt de huisbaas met een fles wijn en een doosje Franse kaas. We kijken bij het grote Christusbeeld net buiten Dili en rijden naar het oosten door een tropisch landschap met enkelsteens huizen met rieten en golfplaten daken in kleine dorpjes tussen de palmbomen. De weg varieert van uitstekend door Chinezen aangelegd asfalt tot slecht gravel. We kamperen bij een guesthouse met ontzettend vriendelijke mensen in de buurt van een piepklein dorpje aan zee en wandelen langs het palmenstrand en langs de tomaten- en maïsveldjes. Bij een huisje hangen een stuk of tien vissen aan touwtjes, de vangst van de dag. Ze blijven hier hangen om door de dorpsbewoners gekocht te worden. De vissers zelf zitten voor hun huisje in de schaduw.

Over prachtig asfalt en met stapvoets rijden door de kuilen gaan we de volgende dag verder naar het meest oostelijke puntje van Oost-Timor. We komen door schilderachtige dorpjes met grote groepen schoolkinderen en worden voortdurend toegezwaaid en toegeroepen. We overnachten bij een guesthouse direct aan het strand met uitzicht op Jaco Island. Daar ontmoeten we een Zwitsers stel dat met de fiets uit Dili gekomen is en een vrouw die met de brommer is gekomen. We laten ons met een vissersbootje overzetten naar Jaco Eiland, vlak voor de kust. Er is een prachtig strand en je kunt er fantastisch snorkelen, een paar meter van het strand. We zien levend, gekleurd koraal en heel veel felgekleurde vissen. We zijn de enige toeristen. Er is wel een visser met ons mee gegaan. Hij jaagt met een traditioneel apparaat waarmee in het water een pijl op een vis wordt afgeschoten. De gevangen vissen hangt hij aan een riem op zijn middel zodat ze mooi vers blijven. Op het strand worden ze schoongemaakt en met een touwtje tot een bundel aan elkaar gebonden. De bemanning van de boot die ons op de afgesproken tijd op moet halen lijkt in slaap gevallen, maar na veel schreeuwen en zwaaien met overhemden zien we toch een bootje op pad gaan.

De route naar het zuidwesten voert over de slechtste wegen die we sinds heel lang hebben meegemaakt. We moeten nog een keer omkeren omdat een doorwading die op de kaart staan er niet is. Er is alleen een voetgangersbrug. Hoe slecht de wegen ook zijn, overal zijn dorpjes maar heel veel nieuw gebouwd wordt. We zien de traditionele huizen op palen, zowel vergane exemplaren als nieuwbouw en kamperen op een open plek langs de weg.

Het vervolg van de weg lijkt meer op een rivierbedding. We zijn blij als we gemiddeld 15 km per uur halen en als we in de tweede versnelling kunnen rijden definiëren we de weg als goed. De discussie in Nederland over 100 of 130 km op de snelweg is voor ons wel heel ver weg. Als we bij een brug komen die met behulp van subsidie van de EU in 2008 geopend is zien we dat een deel is weggeslagen. Met behulp van mannen die aan het werk zijn vinden we een geschikte plek voor een doorwading, dat gaat verder zonder problemen. We rijden iedere volgende brug heel voorzichtig over en kijken goed of hij pas aan de andere oever eindigt. We kijken ook waar eventuele doorwadingsplaatsen zijn. We komen door leuke traditionele dorpjes met bamboe huizen met rieten daken. Er zijn wel overal elektriciteitsmasten en grote satellietschotels. Er staat ook veel nieuwbouw tussen, waarschijnlijk betaald met geld van familie die in het buitenland werkt. In Viqueque kunnen we kiezen tussen de kortere route via Baucau waar we al geweest zijn of de langere door een mooi gebied via Same. Bij rondvragen is de consensus dat de weg via Same beter is; die kiezen we dus.

Wanneer we willen stoppen met rijden zien we een leuke weide en vragen bij het naastgelegen huis of we er kunnen staan. We worden hartelijk uitgenodigd, kunnen het bad en het toilet gebruiken; de dochter vindt het ontzettend leuk om met buitenlanders te kunnen praten. Margriet en Lou koken ieder hun eigen maaltijd; daarna eten we samen en proeven bij elkaar. De hele familie woont bij elkaar in vijf huizen op het terrein van de familie. Opa, oma, moeder, oom, twee kinderen en wat kleinkinderen. Plus varkens, kippen, koeien en honden. Het bad is een losse omheining buiten met een slang waaruit opgepompt water komt; de hele familie gebruikt het toilet in het huis van opa en oma. Lou, onze gastvrouw van 20, heeft 8 broers en zussen gehad, 5 broers zijn overleden. De oom is terug gekomen toen haar vader bijna een jaar geleden is overleden. Haar vader en ooms zijn/waren middelbareschoolleraar. De familie eet voor de TV. Lou heeft didactiek gestudeerd en coacht nou leraren. Een leraar verdient tussen de 400 en $600, een directeur $800. Bij een huwelijk moet de familie van de man 1000 tot 2000 dollar bruidsschat betalen. Daarna trekt de vrouw in bij de familie van de man, daarvoor blijven ze bij de familie van de vrouw. Wanneer de man elders gaat werken om geld te verdienen blijft de vrouw achter bij de familie.

Door mooi berglandschap met steile hellingen en gaandeweg betere wegen rijden we terug naar onze Airbnb in Dili. In Dili gaan we nog even naar de Tais Markt waar stoffen met geweven patronen verkocht worden. Ieder gebied in Oost-Timor zou zijn eigen patroon hebben. Er wordt gezegd dat het handwerk is dat op het platteland gemaakt wordt, maar we hebben er geen goed gevoel bij. We hebben nergens onderweg iemand bezig gezien met het maken van dit soort stoffen en krijgen ook geen duidelijk antwoord op de markt die verder vol hangt met made in China souvenirs. We kopen daarom niets. We rijden langs de kust naar het westen via de beste weg die we tot nu toe in Oost-Timor gehad hebben en kamperen aan het strand vlakbij de grensovergang met Indonesië. Af en toe komen even mensen bij ons kijken, Het is heel gezellig. De eerste bezoeker, een visser, blijft aandringen dat we bij hem in huis logeren in plaats van in onze eigen auto slapen, maar we slaan het aanbod af.

Indonesië – West Timor

Hoe heb je dit gemaakt?

We staan om half negen bij de grens tussen Timor-Leste en Indonesië, maar die gaat pas om negen uur open. Daarna zijn we binnen een uur de grens over. Voor het carnet zijn natuurlijk weer drie mensen nodig, de Australische verlenging is geen probleem. We rijden door naar Kefanenanu en vinden een hotel met parkeerplaats waar we overnachten. Het kost wat moeite om uit te leggen wat we willen, maar wanneer we duidelijk maken dat we willen betalen voor een kamer is het opeens allemaal prima.
De volgende ochtend gaan we naar de Maubesi-markt. Het is een levendige markt vol met lachende mensen die graag op de foto willen. Het zou de grootste textielmarkt van de omgeving zien zijn, maar daar zien we weinig van. Daarna gaan we door naar Oelolok, volgens Lonely Planet een weversdorp, maar we zien maar één vrouw weven. Het wordt een leuke ontmoeting waar al snel het hele dorp bij staat. Margriet laat bandjes zien die zij gemaakt heeft; de vrouw probeert het patroon te begrijpen. Helaas wordt er nauwelijks Engels gesproken en ook Google translate heeft er veel moeite mee. Daarna proberen we naar Temkessi te gaan, een traditioneel dorp. Er zijn twee routes die op de kaart niet veel verschillen, maar de route die we kiezen loopt vast op een aardverschuiving. Wanneer we de weg vragen ontstaat de gebruikelijke kakofonie van alle aanwezigen die met anderhalf woord Engels proberen iets duidelijk te maken. Er wordt een kaart getekend met de te nemen route. Als we die willen gaan rijden worden we op en zijweg gewezen. Achteraf blijkt dat die zijweg goed was om de aardverschuiving te vermijden, maar leidt  naar een weg die zo slecht dat is we uiteindelijk om moeten keren. Wanneer we terug gaan vragen we bij het politiebureau naar de goede route. De politie gaat ons voor met zwaailicht en sirene om de juiste weg aan te wijzen. Het is de route waarvan we een tekening kregen. We gaan terug naar het hotel waar we de vorige nacht ook sliepen. Jan gaat er nog even op uit om naar een WA-verzekering te zoeken. Het blijkt dat in Kefanenanu geen verzekeringskantoor is en dat ook niemand een verzekering heeft. Ze begrijpen eigenlijk niet waar je naar zoekt. Verzekeringen hebben overigens vaak weinig om het lijf met een maximale uitkering van een paar duidend euro. Ve laten het daarom verder maar zitten.

De volgende dag doen we opnieuw een poging om naar Temkessie te gaan en hoewel de weg op sommige plekken nog steeds vreselijk slecht is lukt het nu wel. Het is een geïsoleerd plaatsje hoog in de bergen dat zo een openluchtmuseum zou kunnen zijn. Op verschillende plekken zitten vrouwen te weven. We klimmen naar boven en spreken met de koning en zijn familie waar we lunchen met lauwe rijst, lauwe taaie kip, lauw water en een blaadje sla. Daarna rijden we door naar Soe.

Vanuit Soe gaan we samen met een gids naar None, een vroeger koppensnellersplaatsje. De koning is aan het werk op het veld en de aanwezige vrouwen kunnen of willen weinig over de geschiedenis vertellen. Ze zitten er vooral met souvenirs. Daarna gaan we naar Boti. ook daar is de koning niet aanwezig, maar de ontvangst is uiterst vriendelijk met koffie en banaan. Het dorpje is net een openluchtmuseum, maar alle deuren zijn gesloten. We horen dat het tegen de cultuur is dat kinderen naar school gaan, dat gebeurt dus niet. Na het rondkijken gaan we naar de plek waar vrouwen zitten te weven. Margriet haalt ook haar werk tevoorschijn en het wordt weer een levendige uitwisseling van technieken. Voordat we weg kunnen moeten we nog even terug naar de vrouwen die ons ontvangen hebben; we moeten even gaan zitten. Even later blijkt er een warme lunch klaar te staan en omdat dit ons eerste bezoek aan Boti is krijgen we een geweven doek. De weigeren eerst, maar ze blijven aandringen.

Het is zondagochtend als we verder rijden naar Kupang. Voetgangers en mensen op brommers gaan in hun beste kleren naar de kerk. Bij de kerken staat op straat een tijdelijk bord “toeterverbod”. In Kupang gaan we eerst bij de ferry naar Flores kijken, die twee of drie keer per week vaart. We horen dat hij om twee uur vertrekt maar vol is. Over twee dagen worden vanaf tien uur kaartjes verkocht en wie het eerst komt maalt het eerst. Als we nog eens gaan praten blijkt dat we op standby kunnen wachten. We besluiten dat te doen. Na aflossing van de kaartverkoper gaan we nog eens praten. Hij spreekt wat Engels en na veel tellen en rekenen verkoopt hij ons een kaartje. Overal zitten mensen te wachten, er staan auto’s met paarden en kippen, er wordt volop eten verkocht. Na een forse onweersbui kunnen we om vijf uur de boot op.  Uiteindelijk varen we rond zeven uur weg. Er zijn alleen harde stoeltjes, rijen matrassen en een vrijwel lege winkel. Alles is vies en de VIP-klasse onderscheidt zich niet van de rest. We hebben de meter achter de Dappere Dodo met succes verdedigd, zodat de achterdeur open kan en we het dak omhoog kunnen doen. Er nestelt zich een familie met kinderen op een mat achter Dappere Dodo. Door de hele boot hangen en liggen mensen op de grond. We zitten en slapen in Dappere Dodo en hebben waarschijnlijk de beste plek van de hele boot.

Indonesië – Flores

De overvaart duurt twee uur korter dan aangekondigd zodat we rond een uur of acht op Flores zijn. We rijden langs vulkanische bergen, rijstvelden en door jungle, op-en-top de tropen. De wegen zijn beter dan op Timor. We komen bij een resort waar we ook kunnen kamperen en dat een goed restaurant aan zee heeft. Het is tijd om te relaxen na het reizen van de afgelopen dagen. Samen met twee Nederlandse vrouwen maken we de volgende dag een snorkeltrip. Het koraalrif dat lang een van het mooiste van dit gebied was is in 1992 door een aardbeving verwoest, maar heeft zich goed hersteld. We hebben nog nergens zo’n variatie en zulk kleurrijk zacht koraal gezien. We snorkelen op twee plekken, eerst een vlak stuk daarna een stuk waar het koraal als het ware tegen een helling opstaat.

Bij huizen onderweg naar Sikka, een weefdorpje, zien we grote, felgekleurde graven op het erf. Het is de meest commerciële plek sinds lang. Zodra we stoppen komen van alle kanten de vrouwen met ikats aan en ze blijven aandringen ook nadat we er één gekocht hebben. Er is wel een mooie demonstratie. Er wordt een ad hoc openluchtmuseum opgezet waar alle fases van het maken van ikat worden gedemonstreerd. We gaan nog een keer terug naar ons fijne campingplekje met een candlelight dinner aan zee en ‘s middags snorkelen we nog direct vanaf de camping zo naar het koraal.

Wuring, op de weg naar het westen,  is een klein islamitisch vissersplaatsje waar vroeger huizen op palen stonden. We zien nog een paar van zulke huizen. Een visser opent trots zijn koelbox om ons de gevangen tonijn te laten zien. Een motorrijder op een stokoude motor stopt om ons te bekijken en een man zaagt met een boomzaag balken af waarmee hij een vissersboot bouwt. Via een smalle weg die door de bergen slingert rijden we verder naar Moni. Je moet geweldig blijven opletten omdat voortdurend scholieren, varkens, geiten, kippen, honden of brommertjes voor je wielen kunnen schieten. Eén keer kunnen we met een ruk aan het stuur en toeteren een aanrijding met een wegrijdend brommertje ternauwernood voorkomen. Ook komen voortdurend auto’s half op de verkeerde weghelft uit onoverzichtelijke bochten en kunnen op de meest onverwachte plaatsen diepe kuilen in het wegdek zitten.

Een van de highlights van Flore is Kelimutu National Park. We wandelen naar de drie kratermeren waarvan er twee een felblauwe kleur hebben. Overal in het park zien we troosteloze handeltjes van vrouwen met snoep en koffie. Over ieder hek hangt een rijtje ikats voor de verkoop in de zon te verkleuren.

We rijden zo’n 180 kilometer naar het westen, een flinke klus over de bergachtige wegen van Flores. We gebruiken nogal wat tijd in Ende voor boodschappen en diesel: een tankstation heeft geen diesel, de andere is twee auto’s voor ons leeg. gelukkig staat er al een tankauto met nieuwe voorraad te wachten, maar het kost wel tijd. We proberen weer brood te kopen en hoewel het deze keer niet beschimmeld is ruikt het zo onaantrekkelijk dat we het direct weggooien. We eindigen bij Rakalaba, een prachtige plek met een fantastisch uitzicht over het dal en een vulkaan. Dat we in vulkanisch gebied zijn merken we ook aan de zwavellucht die we soms ruiken als de wind even opsteekt. De vulkaan ziet er aan één kant zwart uit. We denken eerst dat het van de vulkaan komt, maar we horen dat er enkele weken eerder een grote brand geweest heeft die een volledig dorp heeft verwoest. Mensen uit deze buurt die op Java of Kalimantan werken hebben hun baan opgezegd en zijn teruggekomen om te helpen met het herstel van de huizen van hun familie. We lopen naar Bena en Luba, twee traditionele dorpen met bijzondere huizen van hout met puntdaken en een soort parasols. De bewoners zijn officieel katholiek, maar mengen dit met traditionele rituelen. Achterin een vrachtwagentje rijden we weer terug naar de kampeerplaats. Niet erg comfortabel maar beter dan twee kilometer omhoog klimmen.

We zijn van plan om nog een dag langer in Rakalaba te blijven, maar onze voorraad rupiah’s laat dat niet toe. We kunnen niet met creditcard betalen en geen dollars of euros wisselen. We hebben ook geen zin om een keer heen en weer te rijden naar de stad. Als eerste nemen we in de stad 2,5 mln rupiahs op (ongeveer €160) en rijden dan verder naar Ruteng. De weg wordt beter, maar blijft wel ontzettend kronkelen en stijgen en dalen. In Ruteng laten we eerst een tropische regenbui over ons heen komen en gaan dan nog even naar de grote, ondergrondse markt.

De volgende dag worden we door OpenStreetMap op het verkeerde been gezet: een weg die als secundair is aangegeven blijkt een track te zijn die zelfs met een 4 bij 4 nauwelijks begaanbaar is. Ook merken we dat de beroemde spinnebwebrijstvelden op de verkeerde plaats staan aangegeven als we er 10 km voorbij zijn. We besluiten om niet meer heen en terug te rijden. In Labuan Bajo regelen we een Komodo-trip en kijken we hoe de ferry naar Sumbawa gaat. De elektriciteit is er uitgevallen waardoor pinautomaten niet werken en we dus geen geld kunnen pinnen dat we nodig hebben voor de trip. Gelukkig vinden we er uiteindelijk eentje die het wel doet. ‘s avonds kijken we achter een bier naar de zonsondergang over de zee met de eilanden in veel tinten grijs op de achtergrond. We horen overal de generatoren en de oproep tot het gebed vanaf de moskee. We bedenken dat we geen naam of telefoonnummer hebben van het reisbureautje waar we de Komodo-trip geboekt hebben, maar het loopt allemaal prima. We worden de volgende dag stipt op tijd van het hotel opgehaald en de eigenaar van het bureautje begeleidt ons persoonlijk naar de boot. We hebben kans gezien om de enige privékamer die de boot heeft te reserveren, fijn voor de privacy en om je spullen weg te leggen. Het Indonesische eten is uitstekend. Alle andere toeristen slapen op matrassen of het dek of in het ruim. We gaan naar twee snorkelplekken, de eerste met prachtig koraal en de tweede met grote vissen die soms zelfs de indruk maken agressief tegen je aan te zwemmen om je uit hun gebied te verjagen. De beloofde mantaroggen zien we niet. Tegen de avond beklimmen we nog een berg op een van de eilanden om de zonsondergang te zien. We beginnen de tweede dag van de trip met een bezoek aan Komodo-eiland om de beroemde komodovaranen te zien. Het is een beetje een teleurstelling: er loopt een volwassen beest in het wild en verder liggen er een paar naast het restaurant. We worden er vrij snel doorheen geleid en daarna gedropt bij de souvenirs. Daarna gaan we nog een keer snorkelen, weer op een prima plek met mooi koraal en veel vissen. ‘s middags gaan we naar Rinca-eiland, weer om varanen te bekijken. De situatie is een beetje hetzelfde als ‘s ochtends: volwassen beesten die liggen te slapen tegen de gebouwen aan en een enkel jong, rondlopend beest. Toch was het al met al een uitstekende trip, hoewel de gidsen nog heel wat moeten leren. We hadden Dappere Dodo bij het hotel op straat geparkeerd; hij staat er nog net zo als we hem achterlieten.

Indonesië – Sumbawa en Lombok

We zijn vroeg op en zijn om zes uur bij het ticket office voor de ferry van Flores naar Sumbawa. Tickets kunnen alleen gekocht worden op de dag van afvaart dus we willen vooraan in de rij staan. Het ticketkantoor gaat om zeven uur met enige moeite open: er is een nieuw slot geïnstalleerd en niemand heeft de sleutel zodat het met grof geweld moet worden opengetimmerd. Ons wordt verzekerd dat we mee kunnen, maar als we alle vrachtwagens die blijkbaar toch al een ticket hadden de boot zien op rijden terwijl wij moeten wachten wordt het toch even spannend. Uiteindelijk gaan we als voorlaatste auto de boot op. De boot is een prachtig tafereel van Indonesisch leven: vrouwen die kleintjes hebben uitgespreid met etenswaren erop ergens midden op het dek, mannen die op het dak van een auto zitten te kaarten of liggen te slapen. Wij hebben waarschijnlijk zonder het te weten een duurder kaartje, want we worden direct naar de VIP class (ahum) doorverwezen. Het verschil met de standaardklasse is dat de stoelen iets minder gammel zijn. Ook is er een niet werkende airco. We zijn om kwart voor vijf van de boot af zodat het nog lastig wordt om voor donker een goede plek te vinden, maar uiteindelijk staan we op een voetbalveldje aan de grote weg. Een echtpaar uit de buurt komt even kijken. Zoals we vaker meemaken in Indonesië blijven ze staan en staren naar wat we doen zonder iets te zeggen. De wegen op Sumbawa richting Lombok zijn een stuk beter dan die van Flores en Timor en ook de winkels zijn georganiseerder. Onderweg stoppen we bij een traditioneel vissersdorpje met huizen op palen waar we weer eens met een stel giebelende scholieren op de foto moeten. We eindigen bij een vervallen resort met zwembad aan zee waar we gratis kunnen overnachten als we eten in het restaurant. Dat doen we en dat is geen verkeerd besluit.

De overvaart tussen Sumbawa en Lombok  gaat verbazingwekkend soepel. Om tien uur komen we aan, om kwart over tien staan we op de boot, om kwart voor elf varen we en om twaalf uur zijn we aan de overkant. We rijden naar Senaru in het noorden van Lombok. We horen dat er in augustus 2018 een grote aardbeving geweest is die 90% van de huizen verwoest heeft. Er wordt volop gebouwd en we zien nog veel schade. Er zijn nauwelijks toeristen. We wandelen er naar een hoge waterval.

Samen met een gids bezoeken we de volgende dag een traditioneel dorp en wandelen we langs de rijstvelden. Het dorp bestaat uit zo’n honderd huizen van bamboe met grasdaken waarin vaak vier generaties wonen. Het zijn huizen zonder ramen en zonder schoorsteen waarin binnen gekookt wordt zodat de hele boel vol rook hangt. Het bed van de ouders staat naast de ingang, dat van de dochter erachter, zodat de ouders de dochter kunnen bewaken De grootouders slapen op uitrolbare matrassen op de vloer. Her en der ligt rijst te drogen. Er zijn speciale opslagplaatsen voor kleefrijst die met meer moeite wordt gekweekt en alleen bij bijzondere gelegenheden wordt gebruikt. Hoewel de mensen allemaal moslim zijn hebben ze ook nog veel traditionele ceremonies. We zien een oude vrouw met een enorme vijzel slepen en oma op de kleinkinderen passen. op een rijstveld is een tante van de gids aan het werk. We gaan er even buurten. Ze zit er de hele dag van zonsopgang tot zonsondergang om de vogels (die wij nog nauwelijks gezien hebben) weg te jagen. Ze heeft gekleurde plastic strips met flesjes eraan over het veld gespannen waar ze mee rammelt als er vogels komen.